Overlevingstalent

Het is amper halftien in de avond als ik tussen de lakens schuif. Lekker latte op links, mijn favoriete tijdschrift op rechts. De regen tikt onafgebroken tegen mijn slaapkamerraam en ik kan mijn geluk niet op, dat avondje me-time is er deze week eindelijk van gekomen. Ik wil net mijn tijdschrift openslaan, als ik hem door de huiskamer hoor aankomen. Door het sniffende geluid tussen de snelle voetstappen weet ik dat hij huilt. Hij huilt bijna nooit. Nog voor hij goed en wel boven is, begint hij al tegen me te praten, met lange uithalen.

 ‘Nee, mam. Ik kom niet bedelen of ik bij je in het grote bed mag slapen. Er is iets veel groters en dat moet ik nu met je bespreken.’   Even later kruipt hij tegen me aan en drukt een natte wang op mijn borst. Ik wrijf over zijn rug, die plots weer zo klein en kwetsbaar voelt. 

‘Jeetje Willem, wat is er aan de hand?’ 

Het verhaal dat volgt komt binnen als een vuist die mijn borstkas doorboort. Het gaat over zijn gedachten, zijn gevoelens. Dat hij niets waard is, niks kan, geen enkel talent heeft en er ook never nooit in dit leven een zal ontwikkelen. Mijn gedachten schieten alle kanten op. Hoe ga ik hierop reageren, hoe kan ik hem troosten? Ondertussen gaat de stroom afwijzingen aan zijn eigen adres onafgebroken door. Over zijn hoofd dat altijd zo vol gedachten zit, vooral tijdens de uitleg op school. Dat hij daardoor zijn sommen niet begrijpt en dat hij met spelling op het niveau van groep vier zit. 

‘Ik zit in fucking groep acht, mam! Niveau groep vier… Daarmee kan ik echt naar geen enkele middelbare.’ Zijn gezicht is ondertussen drijfnat en twee dikke pegels verbinden zijn neusgaten met zijn bovenlip. ‘Dus ik lag daarnet in bed en dacht, als ik nou eens heel zachtjes dood kon gaan en morgen opnieuw geboren kon worden? En dat ik dan wél een talent had. Dat ik wél kon opletten tijdens de les en ook eens goeie cijfers kon halen!’ Hard snikkend werpt hij zijn gezicht in het kussen. ‘Waarom kan ik alle dingen die mijn vrienden gewoon kunnen niet of heel slecht? Wat heb ik nou, mam?’

 Ik trek hem naar me toe en kriebel hem zachtjes in zijn nek. Zijn lijf schokt, het mijne krimpt samen. Is dit nou meelijden? Dat je het verdriet van je kind in je eigen lichaam voelt? ‘Je bent een heel mooi en bijzonder mensenkind, Willem. En ja, je hebt van alles, maar eigenlijk ook weer niets. Bovendien, je barst van de talenten.’

‘Maar aan die talenten heb ik dus nu geen ene reet. Mijn leven is gewoon waardeloos. Niemand kan lezen wat ik schrijf en ik kan niet eens voetballen. En ik wil zo graag voetballer worden.’

‘Weet je, Willem, toen jij nog heel klein was en je vriendjes hun motoriek en andere dingen ontwikkelden die je nodig hebt om te kunnen schrijven en voetballen? Toen was jij aan het overleven. En niet zo’n klein beetje ook.’ 

Met een ruk zit hij rechtop. ‘Oh ja! Wil je me er nog eens over vertellen, mam?’

Ik hoef mijn ogen niet eens te sluiten om terug te gaan naar die dag, 9 April 2008, de dag dat onze zoon – toen amper vijfeneenhalve week oud – bijna stierf…De stem van de huisarts klonk rustig als altijd, maar in haar ogen zag ik grote paniek. ‘Ik bel nu het ziekenhuis dat jullie eraan komen. Niet naar de parkeerplaats rijden. Zet je auto maar gelijk bij de eerste hulp voor de deur en ga daar naar binnen.’ 

Ze legde de stethoscoop, waarmee ze net het hartje en de longen van ons kindje heeft beluisterd, met een net iets te harde klap op het bureau en pakt de telefoon. Ontsteld keken we elkaar aan, wat was er in hemelsnaam met hem aan de hand? Als in een roes stopte ik Willem onder zijn dekentje en klikte de gordel van de Maxi-Cosi dicht. De dokter gebaarde dat we maar vast moeten gaan, ze hing nog met het ziekenhuis aan de lijn. Vlak voor we naar buiten stapten, kwam ze toch nog achter ons aan, greep mijn arm en keek me meelevend aan. ‘Hou er rekening mee dat ze hem een nachtje zullen houden. Heel veel sterkte.’ Ze kneep even in mijn bovenarm en liep toen snel weer naar binnen. Een nachtje houden? We hadden toen nog geen idee dat we voorlopig niet meer thuis zouden slapen.

Haarlem centrum was druk op dat tijdstip van de dag en het leek wel of door de hele stad wegwerkzaamheden waren. Achterin staarde ik onafgebroken naar het steeds grauwer wordende gezichtje in de Maxi-Cosi. Zijn blik was naar binnen gericht, zijn wangetjes van marmer. Opeens kleurden zijn lippen donkerblauw en draaiden zijn ogen weg. 

‘Hij gaat dood!’ gilde ik naar voren. 

Via de binnenspiegel keek Patrick me een ogenblik strak aan, terwijl hij het gaspedaal volledig intrapte. De auto spoot weg en via de stoep draaiden we luid toeterend de provinciale weg richting ziekenhuis op, het rode verkeerslicht volledig negerend.   

‘Ze wachten op u achter de klapdeuren,’ riep de receptioniste ons achterna toen we even later langs de balie van de eerste hulp holden. De dienstdoende verpleegkundige koppelde Willem direct aan de monitor en gilde waarden naar haar collega die me niets zeiden, maar die onmenselijk moeten zijn geweest, want voor ik het wist holden we weer door de gang. Terwijl ik zijn kleine lijfje stevig tegen me aandrukte, fluisterde ik tegen zijn achterhoofd dat hij in goede handen was en ik hem nooit alleen zou laten. Of zei ik dat nou tegen mezelf?

‘De kinderarts In het ziekenhuis in Haarlem ontdekte toen dat er iets goed mis was met je hart, maar hij wist niet wat. Dus gingen we met de ambulance naar het VUmc in Amsterdam.’

‘En was de sirene aan?’ Willem is ondertussen tegenover me op het bed gaan zitten en wipt van spanning zo driftig met zijn billen op en neer dat de matras ervan schudt.

‘Met keiharde sirenes en vol gas. Iedereen schoot voor ons opzij op de A9.’

Op de brancard lag onder een kluwen draden onze baby te vechten voor zijn leven en wij holden ernaast. De sprint leidde door een doolhof van gangen en bochten, maar opeens stonden we op de afdeling Kindercardiologie. In de deuropening zag ik een open gezicht met een grote bos krullen. Hij stak zijn hand naar ons uit: ‘Dokter Lucas Jonkheer, kindercardioloog. Kom snel verder.’

Even later zaten we aan het voeteneind van het ziekenhuisbedje, dokter Jonkheer aan het hoofdeind, Willem tussen ons in. Hij huilde zachtjes, hoorde ik toen pas. Het geluid sneed door mijn ziel. Hoe lang zou hij al zo huilen? De cardioloog zette een echoapparaat op zijn kleine borstkastje dat onafgebroken wild op en neer ging. 

‘Ik ga een echo van het borstgebied van uw zoontje maken, zodat ik van binnen kan zien wat er met hem aan de hand is.’ Het duurde gelukkig niet lang voor hij de oorzaak vond. ‘Daar! Op de plek waar de aorta en de longslagader elkaar kruisen zit een window, een gaatje. Hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed terug zijn longen in, in plaats van naar zijn onderlichaam. Dit moeten we zo snel mogelijk herstellen, maar dat komt wel goed.’ 

Opgelucht leunden we naar achteren en durfden elkaar voor het eerste sinds een paar uur weer aan te kijken. Mijn hand tintelde toen Patrick hem losliet. Ondertussen liet de arts zijn echoapparaat langzaam over het hele borstkastje glijden tot hij plotseling verstarde. ‘Verdomme, ik zie nog wat! Verdomme!’ 

We veerden overeind en keken met wijd opengesperde ogen naar het scherm vol golvende bewegingen in blauw, geel en rood. We verwachtten daar het antwoord te kunnen zien, maar konden er niets uit opmaken. ‘Er ontbreekt ook een stukje aan zijn aorta, precies waar deze een boog maakt. Dit is ernstig. Heel ernstig. De komende uren zijn aan hem!’ 

De vaste grond leek onder me vandaag te glijden en in de vrije val hoorde ik de arts nog van alles vertellen, maar ik kon alleen nog maar in het bedje staren. Mijn kind is helemaal niet af vanbinnen, gonsde het door mijn hoofd…

‘Mam, maham!’  Ik schrik op.  ‘Je zou verder vertellen na die ambulance, maar je zit de hele tijd alleen maar voor je uit te staren!’ Ik heb helemaal geen zin om dit verhaal nog verder af te maken. Wil terug naar het hier en nu. ‘Ik heb een ander plan, Willem. Wat dacht je van een bedfeestje? Met thee en heel veel honing. En als jij nou eens een leuke film gaat uitzoeken? Een Disney, eentje die ik ook trek.’ Willems gezicht klaart helemaal op. En zo zitten we even later gezellig in het grote bed met alle ingrediënten voor een ultiem bedfeestje, Willem kletst honderduit. 

‘Weet je wat ik voor mijn geschiedenis had?’ 

‘Nou?’ 

‘Een negen! En al mijn vrienden zijn echt mega jaloers dat ik gekozen ben voor de Leerlingenraad. Vet hè?’ 

‘Zeg Willem, je wilde net nog een soort van dood?’

 ‘Nee joh, hoeft niet meer. Ik was even vergeten dat ik al een keer bijna dood ben geweest. Maar ik hoef wel dat laatste stukje cheesecake uit de koelkast!’ 

Ik wil, het is ik wil een stukje cheesecake.’ 

Maar hij hoort me niet meer, kruipt al van het bed richting trapgat. In zijn beweging zwiept mijn tijdschrift met een doffe klap op de grond.  ‘Weet je eigenlijk wel wat jouw aller-, allergrootste talent is?’ roep ik hem na. ‘Je overlevingstalent. Een bijzonder handig talent in het leven. Dat moeten je vrienden nog maar eens zien te ontwikkelen!’

You Might Also Like